Jan van der Veen, havenmeester van Stavoren ‘Als ik bij de kapper zit, staat de marifoon voor me op de kaptafel’

Algemeen
Foto: Jelly Mellema
Foto: Jelly Mellema

STAVOREN - Wij zijn in Stavoren op een grijze ochtend in maart. In het prachtige kantoor van de havenmeester, pal naast de sluis.

Reden? Havenmeester Jan van der Veen bereikt vandaag de eerbiedwaardige leeftijd van 66 jaar en 4 maanden. Dat betekent pensioen, einde dienstverband. Vandaag is de allerlaatste dag van de 35 jaar dat hij scepter zwaaide over de haven van één van de oudste steden van Nederland. Er komt taart op tafel, er is een spandoek. Bij de havenmeester zelf is er een dubbel gevoel: ‘Op een gegeven moment moet je ermee ophouden. Dan heb ik het vooral over het fysieke aspect. Maar het is zo’n prachtig beroep. In zomer is het altijd spitsuur.’

Jan van der Veen

Jan van der Veen en zijn vrouw Sietske wonen nu in een wit huis achter de dijk. De slaapkamer is op de begane grond. De woonkamer op de eerste verdieping. Van daaruit heb je een prachtig uitzicht over het IJsselmeer. Na zijn pensioen blijven ze in Stavoren wonen. Dit verhaal begint ergens anders. In Hommerts om precies te zijn.

Brugwachter Jelteslootbrug

Van der Veen: “In ’83 was ik brugwachter van de Jelteslootbrug in Hommerts. Die brug is er vandaag de dag niet meer; er is aquaduct voor in de plaats gekomen. Die baan had ik mede gekregen omdat ik een groot-rijbewijs had. Dat was handig, dan kon ik ‘s zomers op de brug zitten en ’s winters ingezet worden op de strooiwagen. ’s Zomers was het smoordruk. Wat wil je, de drukste brug van Friesland. Begon je om zes uur ’s ochtends en werkte je soms wel door tot negen uur ’s avonds. De brug had vaste tijden. Vier keer per uur ging-ie vijf minuten open. Dat was voor toeristen. Voor beroepsvaart ging-ie altijd open. Voor toeristen was het vaak stress. Soms lagen er wel honderd schepen te wachten. Er konden er 25 per keer doorheen. Ik heb meegemaakt dat mensen in paniek hun hond achterlieten op de kant. Ik woonde daar met mijn  vrouw Sietske en onze zoon en dochter, Jaldert en Tialda, in de dienstwoning naast de brug.”

Diploma Scheepvaartmeester

“In ’86 zijn we naar Stavoren gekomen. Dat zat zo: in de winter was het me te rustig op de brug. Ik wilde wat anders. Omdat ik in overheidsdienst werkte, kon ik precies zien wat voor interessante banen er waren. Zo zag ik dat de havenmeester van Stavoren nog twee jaar te gaan had. Ik dacht: ‘Dat is een mooie functie, die wil ik wel hebben als hij ermee ophoudt.’ Ik las dat je daarvoor het diploma Scheepvaartmeester moest hebben. Ik heb die cursus versneld gedaan. Je had zes vakken en die moesten allemaal voldoende zijn. Gelukkig ben ik in één keer geslaagd en kreeg ik de baan.

Ik weet nog de eerste keer dat ik in functie over de haven liep. Het was de ochtend van 16 juni. Een milde zon. Eén en al bedrijvigheid op de steigers. Ergens in een hoek waren vissers bezig met hun netten. Dat gevoel kan ik niet omschrijven. Ik dacht: ‘Dit is van mij, hier krijgen ze me nooit meer weg.’ We kregen een mooie dienstwoning op de kop van de haven. Daar hebben we tot ’98 gewoond. Toen is-tie afgebroken om plaats te maken voor dat project met die gekleurde huizen die er nu staan. Die oude woning had een prachtig uitzicht over het IJsselmeer. Naast de woning zat een KNMI-veld. Ik weet nog de keer dat de directeur van het KNMI langskwam. Ik liet hem vol trots het uitzicht zien: water, water en nog ‘ns water. Hij zei, ik weet het nog als de dag van gisteren: ‘Als je van bos houdt, is het niet veel.’ Nou ja, ieder zijn smaak.”

Rijen dik tegen de kade

“Als havenmeester heb je het beheer over de Oude Haven, de Binnenhaven en de Spoorhaven. Vroeger had je hier een drukke spoorverbinding naar Enkhuizen. Wagons met goederen en vee reden zo vanuit Sneek en Leeuwarden de pont op en reden dan in Enkhuizen weer verder. Passagiers gingen met de veerboot.

Er komt hier van alles in de haven: beroepsvaart van de visserij, vrachtschepen, de veerboot, tankers en cruiseschepen tot 109 meter. En natuurlijk toeristenjachtjes. Eerst had ik een eigen kantoortje op de kop van de haven. Op drie stappen van mijn eigen huis. Piepklein. Later is mijn kantoor verhuisd naar waar we nu zitten. In het oude sluiswachtershuis. Prachtig pand.

Soms liggen de jachten hier rijen dik tegen de kade. Dat noem je dubbelen. Tegenwoordig soms vier rijen dik. Maar vroeger was dit een Rijkshaven. Daar hoefde je geen liggeld te betalen. Er waren mensen die hier wel twee weken bleven liggen. In die tijd was acht tot tien rijen dik heel normaal. Dan kon je zo over de schepen naar de overkant lopen. In ’95 is het een gemeentelijke haven geworden. Je betaalt nu veertien euro liggeld plus 1,25 toeristenbelasting. Vanaf half vier ga ik met een pinapparaat op een stok de schepen langs.”

‘s Zomers val je af

“Als havenmeester deel je de haven in. Wijs je de plekken aan. Je hebt contact met iedereen. Je bent veel in de benen. In de zomer viel ik altijd acht kilo af. Ja, in het hoogseizoen is het een drukke baan. De zeilers komen hier om een uur of vier, vijf binnen en zijn de volgende morgen om elf uur weer weg. Dan is de haven weer leeg.

Je moet het hele jaar van tevoren plannen. Neem die cruiseschepen. In een normaal jaar krijgen we er 80 à 84. Sommige blijven een nacht, andere een uurtje. De gemeente Súdwest investeert veel in toerisme. Ongeveer negen jaar geleden heb ik een aanvraag voor die cruise terminal gedaan. Geweldig, dat die ook is gerealiseerd. Je hebt het dan over een knap groot bedrag, maar als je ziet wat het aan toeristen oplevert: Amerikanen, Duitsers, noem maar op. Ook die visfontein is trouwens een toeristentrekker van jewelste. In het begin was ik wat sceptisch, maar ik ben helemaal om.

Ach, ik heb zoveel meegemaakt hier. Ik weet nog bijvoorbeeld, het was ergens in oktober, half tien ’s avonds. Het miezerde. Ik liep hier over de haven en zag een groep van dertig Duitsers verkleumd tegen een muurtje zitten. Ik vroeg: ‘Wat doen jullie hier?’.‘Ja,’ zeiden ze, ‘we wachten op een charterschip dat ons hier op zou halen.’ Ik dat schip bellen, bleek het in Enkhuizen te liggen. ‘Ik dacht dat ik ze in Enkhuizen op moest pikken’, zei de schipper. ‘Weet je wat, ik gooi de trossen los en kom er nu aan.’  Maar ja, dat duurt wel een paar uur voordat je dan hier bent. Dus ik zeg tegen mijn vrouw: ‘Ik neem even wat gasten mee naar huis.’ Nou ja, met die dertig man was ons huis natuurlijk bomvol. Om twee uur ’s nachts meerde het charterschip aan. Het mooie was, al die Duitsers, ook de pubers en de kleintjes, kwamen bij mijn vrouw en mij langs om ons keurig een hand te geven. Mooi toch?” 

Helpen en ontzorgen

“Helpen en ontzorgen, dat is ons werk. Als mensen in de haven een probleem hebben is dat voor hen nieuw, maar wij hebben datzelfde probleem al tien keer eerder opgelost. Je hebt overal een antwoord op. Ik hoef geen ‘dankjewel’ te krijgen, het is gewoon mooi dat je de kans krijgt zulk soort werk te doen.

Het is een beetje een dubbel gevoel om ermee op te houden. Werk en privé zijn min of meer gemixt. Als ik bij de kapper zit, staat de marifoon voor me op de kaptafel. Je wordt ouder, op een gegeven moment moet je ermee ophouden. Dan heb ik het vooral over het fysieke gedeelte. In zomer is het altijd spitsuur. Soms lig ik ’s nachts wakker en schiet me weer een verhaal te binnen. Dan krijg ik een por van mijn vrouw omdat ik hardop in bed lig te grinniken. Vroeger droeg je een uniform en een pet. Elk jaar kreeg je twee petten, die mocht je niet weigeren. Een witte pet voor de zomer en een zwarte voor de winter. Ik had er een kast mee vol. Die heb ik maar naar de kleuterschool gebracht voor de verkleedkist.

Wat we nu gaan doen? Ik hou van het water, maar ik ben niet zo’n zeiler. We trekken er lekker met de camper op uit.”

Door: Piebe Piebenga